Hoe begon het? Ik groeide op in een van oudsher katholieke omgeving, in de niet zo fraaie stad Eindhoven, in het verder prachtige zuiden van Nederland. Ik werd grootgebracht in de kerkdenominatie van de Vergadering van Gelovigen. De tijden zijn wat milder geworden, maar ik herinner me van vroeger dat de Rooms-Katholieke Kerk bij ons niet met een erg welwillende blik werd bekeken. De context hielp daar ook niet bij. Het beeld van een geloof waarin alles wel erg uit gewoonte, ritualistisch, en op de automatische piloot ging – in plaats van ‘levend’, ‘oprecht’ en ‘persoonlijk’, zoals bij ons – werd enigszins bevestigd door schoolgenoten die wel hun eerste communie vierden, maar toch vooral omdat oma dat fijn vond. De glas-in-loodramen, die vond ik wel mooi.
“Een leer die zulk een gebrekkige, verkitschte, infantiele en soms aan godslastering grenzende vertolking kon doorstaan, moest wel, naar haar inhoud, iets verkondigen van grote dwingende kracht en evidente geloofwaardigheid”. – schrijver Gerard Reve over het rooms-katholieke geloof
Om een lang verhaal kort te maken: zonder dat het mijn bedoeling was, rebelleerde ik tegen mijn achtergrond, door voor een studie theologie te kiezen. Opgeleide theologen, die had je niet in de Vergadering van Gelovigen, en mijn keuze lag dus niet voor de hand. Maar ik had een onbedwingbare nieuwsgierigheid waar ik gehoor aan moest geven. Die nieuwsgierigheid bracht me naar de VU in Amsterdam, een van oudsher protestants bolwerk. Toch is het rooms-katholicisme juist in die periode langzaam mijn kant op gekomen.
Zo was daar Zeger Polhuijs, een vriend die ik leerde kennen op de (protestantse) christelijke studentenvereniging Navigators. Op een dag kwam hij met de mededeling dat hij vermoedde dat hij geroepen werd om priester te worden, en daarmee ook rooms-katholiek. Hij werd uiteindelijk beiden, en is nu priester bij Sant’ Egidio, een beweging gericht op gebed, vriendschap met de armen en het stichten van vrede. Zeger was er nooit op uit om iemand te bekeren tot het rooms-katholicisme, maar toch maakte zijn overstap indruk op me. Hij liet me iets anders zien – iets heel doorleefds, iets vredigs en betrokken op deze wereld – dan wat ik van vroeger gewend was van het rooms-katholicisme. Een klein deurtje naar de moederkerk werd voor me geopend.
Jaren later, in 2016, kwam ik via diezelfde Zeger terecht in Assisi, voor een interreligieus gebed voor vrede. Voorafgaand daaraan belandde ik in een bomvolle kerk om een mis bij te wonen. Ik besloot om, toen nog als officieel protestants, niet deel te nemen aan de communie. Wel werd er iets binnenin me geraakt. Ik besefte dat ik hoorde bij de mensen die daar waren, bij wat er daar in die kerk gebeurde, en vroeg me af waar ik als protestant nog eigenlijk tegen aan het protesteren was. Ik heb die vraag toen even geparkeerd, in het vertrouwen dat die wel zou terugkomen als ik er echt iets mee zou moeten.
En de vraag bleef terugkomen. Ook mijn leven in het Noëlhuis speelde daarbij een rol. Een gevleugelde grap is dat Catholic Workers niet katholiek zijn, en ook niet werken. Formeel tot de Rooms-Katholieke Kerk behoren is ook zeker geen vereiste om betrokken te zijn bij onze bonte beweging. Sterker nog, de beweging heeft met haar acties en uitlatingen vaak op gespannen voet gestaan met de conservatievere en hiërarchische kanten van de kerk. En toch waren de oprichters van de Catholic Worker, Dorothy Day en Peter Maurin, ongegeneerd katholiek. De sociale leer van de kerk was (en is) een belangrijke inspiratie voor wat de beweging in praktijk probeert te brengen.
En zo volgden er door de jaren heen meerdere inspiratiebronnen. De levens van heiligen, zoals Franciscus van Assisi en Catharina van Siena. De woorden van mystici, zoals Meister Eckhart en Julian of Norwich. Het werk van schrijver Gerard Reve, met wie ik op politiek gebied maar weinig opvattingen deel, maar wiens levenshouding van zowel diepe ernst als absurdistische humor me uit het hart gegrepen is. De theoloog en priester James Alison, die als uitgesproken homoseksuele priester moedig en liefdevol zijn plek in de kerk inneemt, en wiens werk mijn steun en toeverlaat werd bij mijn preekvoorbereidingen. En, hoe kan het ook anders, paus Franciscus.
Maar bovenal was het dat ik, toen ik inmiddels een tijdlang op zondag de mis in de Nicolaasbasiliek in Amsterdam bezocht, constateerde dat ik weer naar de kerk ging. Niet omdat ik het moest, maar omdat ik het wílde. Niet omdat ik inhoudelijk iets nieuws te horen kreeg, maar omdat mijn hart ervan openging. Niet als “beroepsgelovige”, wat ik tegen wil en dank toch een beetje was geworden, maar als gelovige onder de gelovigen. Niet om een interessante preek te horen, maar om op mijn knieën te gaan en daadwerkelijk gevoed te worden met Christus (zoals de schrijfster Flannery O’Connor zei over de eucharistie: “If it’s just a symbol, to hell with it!”)
Ben ik het met alles in de Rooms-Katholieke Kerk eens? Absoluut niet. Maar een geloof waar ik het helemaal mee eens ben, dat is voor zowel mezelf als voor dat geloof totaal niet vruchtbaar. Ik haal in dat verband veel inspiratie uit Dorothy Day, die voordat ze officieel toetrad tot de kerk, wel eens stiekem de mis binnenliep. Stiekem, omdat het in haar linksgeoriënteerde kringen “not done” was. De redenen dat er in die kringen met argusogen naar de kerk werd gekeken waren ook best begrijpelijk. En toch was er iets waar Dorothy voor zwichtte. Nou is er inmiddels veel veranderd, maar ook in onze tijd heeft de Rooms-Katholiek kerk lelijke kanten. Als mensen de kerk patriarchaal en homofoob noemen, dan kan ik ze niet helemaal ongelijk geven. De leer is helaas (nog steeds) bepaald niet LHBTI-vriendelijk. De ruimte die vrouwen krijgen is veel te beperkt. En hoewel ik veel hoop van de frisse wind die er met het synodaal proces waait, besef ik dat veranderingen in zo’n enorm instituut trager gaan dan ik zou willen.
Ik heb er de afgelopen tijd veel over gepiekerd. Kan ik vrede sluiten met die lelijke kanten? Het antwoord is nee. Ik kan dat niet, en wil dat ook niet. Maar die lelijke kanten weerhouden me er niet van om, met al mijn onvrede en ongemak, onderdeel te zijn van deze enorme wereldkerk waarin ik me aansluit bij zoveel anderen met hun onvrede en ongemak.
Wat betekent de overstap naar de Rooms-Katholieke Kerk voor me? Je zou kunnen denken dat het, na de keuze voor een theologiestudie, nogmaals het rebelleren naar mijn achtergrond is. Toch ervaar ik dat niet zo. Het is eerder een thuis komen. Gek genoeg is het juist in die rooms-katholieke spiritualiteit – of het nou in een uitgebreide mis, in een piepklein kapelletje of in een verstild klooster is – dat ik iets terugvind en omarm van wat vroeger zo centraal stond. Iets van, ja… wat zal het zijn?
Ik denk dat het genade is.