Pierre Maurin, mede-oprichter van de Catholic Workerbeweging, bracht Dorothy Day na hun eerste ontmoeting in 1932 in aanraking met vernieuwende bewegingen in de Europese katholieke kerk. Zo hoorde ze van hem ook al gauw over Charles de Foucauld. Ze volgde in latere jaren met grote interesse hoe de ‘Kleine Broeders van Jezus’ en ‘Kleine Zusters van Jezus’ verder gingen in zijn voetsporen. Als de chaos en spanningen in de Catholic Worker haar te veel werden, droomde ze wel eens van een verborgen leven, biddend en werkend in een arme volksbuurt. Ze was enige tijd lid van de Secular Fraternity of Charles of Jesus, een van de lekenbewegingen binnen de geestelijke familie van De Foucauld. In de Lower East Side, de wijk in Manhattan waar Dorothy tot aan haar dood woonde, was lange tijd een communiteit van Kleine Broeders van het Evangelie gevestigd. Er waren nauwe banden tussen hen en de Catholic Worker. Ook in Amsterdam koesteren wij als Catholic Workergroep al sinds het begin van ons bestaan een goede vriendschap met de Kleine Zusters van Jezus.
Dorothy is een heel eigen weg gegaan met de Catholic Worker. Maar er zijn in haar spiritualiteit en levenspraktijk belangrijke raakvlakken met die van broeder Charles. Beiden hebben op radicale manier vormgegeven aan hun brandende verlangen het leven te delen van de armsten. Beiden leidden een contemplatief leven te midden van de mensen.
Gaan naar de meest verlatenen
De Catholic Worker ging van start terwijl de Grote Depressie woedde in de VS. Velen leefden in bittere armoede. De kerk sprak zich tot grote frustratie van Day nauwelijks uit over sociaal onrecht. Dat was in haar ogen mede de reden dat de arbeidersklasse massaal de kerk verliet. Day wilde de arbeiders ondersteunen in hun strijd voor gerechtigheid, midden onder hen leven en in woord en daad getuigen van de bevrijdende en helende kracht van het evangelie. Net zoals broeder Charles naar de Sahara was getrokken om het evangelie “met zijn leven van de daken te schreeuwen” wilde Day de arbeiders en anderen in de maatschappelijke marge bereiken. De industriële, kapitalistische samenleving was voor Day wat de Sahara voor broeder Charles was.
De Foucauld sprak aanvankelijk over een verlangen om naar “de verloren schapen te gaan, naar de meest verlatenen, de meest in de steek gelaten mensen.” Hij koesterde de hoop dat hij in Algerije velen zou kunnen bekeren. Dat bleek een ijdele hoop; op enkele vrijgekochte slaven na wist hij niemand te bekeren tot het christelijk geloof. Misschien is de grote bekering wel die van hemzelf geweest. Hij ontdekte gaandeweg de menselijke rijkdom van degenen onder wie hij woonde. God was al onder hen aanwezig. De Toearegs zorgden tijdens een hongersnood in 1907 voor hem toen hij dreigde te bezwijken van honger en uitputting. Hij besefte dat de “universele broederschap” waar hij naar streefde, alleen mogelijk is op basis van gelijkwaardigheid.
Anders dan broeder Charles heeft Dorothy Day nooit last gehad van bekeringsdrang. Het generatieverschil speelde daarbij ongetwijfeld een rol. De Foucauld was een kind van de 19e eeuw. Day groeide op in een periode waarin nieuwe sociale en politieke bewegingen zich het lot aantrokken van de arbeidersklasse. Ze bewonderde als jonge vrouw de moed en volharding van velen die enorme offers brachten in de strijd voor betere arbeidsomstandigheden. Ook nadat ze was toegetreden tot de kerk bleef ze zich met hen verbonden voelen. Je zou kunnen zeggen dat de Catholic Worker voor haar een vehikel was om de kerk te bekeren tot de solidariteit, verbondenheid met de armsten en de moed om sociaal onrecht en geweld te bestrijden, zoals ze die in haar jonge jaren had leren kennen in de linkse bewegingen.
Radicale navolging van Christus
Net als broeder Charles was Dorothy een bekeerling. Beiden waren gedreven door een sterk verlangen het evangelie zo letterlijk mogelijk in de praktijk te brengen. Beiden voelden intuïtief aan dat deze navolging te maken heeft met ontlediging, het loslaten van zaken als macht, aanzien en rijkdom.
Broeder Charles en degenen die in zijn voetspoor verder zijn gegaan, zoeken ‘het hogere’ door “de laatste plaats te zoeken” zoals broeder Charles dat omschreef: door het delen van het alledaagse leven van mensen die onderaan de maatschappelijke ladder staan. Daar is God te vinden, in de onderlinge liefde en medemenselijkheid. Ze gaan het avontuur aan om betrokken te raken bij het leven van de armsten; niet als hulpverleners maar als medemens.
Daar is niets romantisch aan. Dorothy Day citeerde vaak de woorden van de wijze monnik Zosima uit de roman ‘De Gebroeders Karamazov’: “Liefde in actie is hard en verschrikkelijk vergeleken met de droom die velen hebben van een onbaatzuchtige liefde.” De weg die br. Charles en Dorothy gingen is geen gemakkelijke weg. In Béni Abbès waar broeder Charles van 1901 tot 1904 woonde, werd hij overstelpt door bezoekers: “Van 4.30 u. ’s morgens tot 8.30 ’s avonds houd ik niet op met spreken en mensen te zien: slaven, armen, zieken, soldaten, reizigers, nieuwsgierigen.” Tegelijk bracht hij elke dag uren door voor het tabernakel. De ontmoeting met Christus in het heilig sacrament en de ontmoeting met Christus in de gedaante van de armsten horen voor hem bij elkaar en houden elkaar in balans.
Day ontdekte gaandeweg ook hoe belangrijk het is om een goede balans te vinden tussen actie en contemplatie. Een Catholic Workerhuis is zo ongeveer het tegendeel van een stille, kloosterlijke omgeving. Voor Dorothy was het des te belangrijker om structuur aan te brengen in haar leven en elke dag tijd te nemen voor stilte. Ze ontwikkelde een ritme van vroeg opstaan wanneer het nog stil was in huis, en begon haar dag met Bijbellezing en gebed. Ze had ook de gewoonte om bijna elke dag een mis bij te wonen. Vredesactivist Jim Forest, die eind jaren ’60 samenwerkte met Dorothy en een biografie over haar schreef, vertelde dat zij hem had geleerd dat “gerechtigheid begint op onze knieën”. Hij voegde daaraan toe dat hij nooit iemand had ontmoet voor wie het gebed zo’n centrale plek in het leven innam als voor Dorothy.
Heiligen voor nu
Broeder Charles en Dorothy namen geen genoegen met een doorsnee, burgerlijke interpretatie van het geloof. Tegelijk waren ze door en door trouw aan hun kerk. Hoe dubbelzinnig of fout het optreden van de kerk ook mocht zijn, het was de plek waar ze de schat van het evangelie hadden ontdekt. Het sterke besef van eigen zondigheid en afhankelijkheid van Gods genade behoedde hen om al te hard te oordelen over anderen.
Net zoals Franciscus eeuwen eerder antwoord gaf op de roeping “te gaan en de kerk van Christus te herstellen”, deden zij dat op hun eigen wijze. Het is een heuglijk feit dat de kerk durft te erkennen dat God werkzaam was in het leven van deze twee gedreven Godzoekers.
Dit artikel verscheen dit voorjaar in een special van Tijdschrift voor Geestelijk Leven over Charles de Foucauld. Zie ook: tgl.be.