Geschreven in de gevangenis van Rohrbach, Duitsland, juli 2024.
Na zes weken in de gevangenis van Rohrbach lijken we de top van de gevangenis maatschappij te hebben bereikt. De elite zogezegd, de ‘open’ vleugel, waar de celdeuren enkele uren van de dag openstaan; uren waarin we kunnen douchen en telefoneren wanneer we maar willen, met anderen in hun cel kunnen praten, spelletjes met hen kunnen spelen en hen kunnen bezoeken. Het zijn de privileges voor goed opgevoed zijn en aardig met anderen kunnen spelen. Wij zijn de bourgeoisie van de gevangenis.
Er zijn natuurlijk nog steeds bewakers en regels en tijden waarop we opgesloten zitten. En die beperkingen zijn duidelijk zichtbaar, ook al zijn ze bedekt met een suikerzoet laagje beleefdheid en een “Sorry, ik maak de regels niet” en “Ik bewonder wat je doet.” We hadden zelfs een “Ik schaam me voor mijn land omdat ik je heb opgesloten” van de bewakers. Dat suikerlaagje kan echter niet de diefstal van vrijheid, de onrechtvaardigheid van het systeem en het lijden van de vrouwen hier bedekken.
Alleen in de gevangenis? Hoe anders is het echt buiten in de ‘vrije’ wereld? Hoe vrij ben jij, lieve lezer?
We krijgen veel brieven waarin staat hoe dapper en sterk we zijn en “Ik zou nooit kunnen doen wat jullie doen”. Ik voel me er erg ongemakkelijk bij omdat ik niet dapper en sterk ben. Ik ben niet dapper als het gaat om dansen of het dragen van korte broeken in het openbaar of andere duistere dingen die ik hier niet eens durf te noemen. Ik probeer altijd om niet te veel aandacht te trekken, mijn gekte in te dammen, erbij te horen, uit angst om niet geaccepteerd te worden, onbemind, een verschoppeling, zelfs van mijn eigen gemeenschap.
Hoewel ik al mijn hele leven me (langzaam) naar de rand van de maatschappij beweeg, klamp ik me nog steeds vast aan een zekere normaliteit en ben ik erg gehecht aan een bepaald niveau van comfort, fysiek en psychologisch.
Gearresteerd worden en de gevangenis in gaan om te protesteren tegen kernwapens is min of meer geaccepteerd in mijn vriendenkring. Ook al begrijpt niet iedereen alles, ze steunen me wel. Het doorknippen van een hek en het betreden van een militaire basis is daarom niet veel moediger dan bijvoorbeeld karaoke doen met een groep vrienden die dat leuk vindt (persoonlijk zou ik me doodschamen). Ik heb de (irreële) angst dan verstoten te worden uit de groep waar ik graag bij hoor.
Ik bewonder de jonge vrouwen op de andere vleugel die zich nog niet bij het gevangenisleven hebben neergelegd, maar zich er dagelijks tegen verzetten. Ze zijn misschien onhandelbaar, gooien met dingen, schelden op de bewakers, de regels, de lucht. Zij kunnen zich tenminste nog een betere, vrijere manier van leven voorstellen en zijn nog niet gestopt om daarvoor te vechten. Ja, ze zijn eng en woest, maar mijn god – ze leven!
Daniel Berrigan zegt in ‘The Raft is Not the Shore’ dat als je je uitspreekt voor de mensheid, je overal niet welkom bent. Ook zegt hij: “Dit lijkt erop te wijzen dat praktisch iedereen tegenwoordig in ballingschap zou moeten leven, in de gevangenis zou moeten zitten of in een of andere vorm van problemen zou moeten zitten.” Thich Nhat Hanh voegt eraan toe dat dit ook gebeurt als je probeert jezelf te worden en je denken en je streven één worden. Jezus zegt soortgelijke dingen. Als we hem willen volgen, moeten we bereid zijn om onze familie en onze oude gewoonten achter te laten. We zullen ballingen moeten worden.
Elke dag worden we uitgedaagd om een beetje te sterven zodat we herboren kunnen worden en meer onszelf kunnen zijn. Of je nu een korte broek draagt en het risico loopt dat mensen je uitlachen om je spierwitte harige benen, of dat je een wet overtreedt die levensbedreigende wapens beschermt. Elke keer als we ervoor kiezen om vrij te zijn, vooral als dat ingaat tegen de (vermeende) conventies van de groep waartoe we behoren, sterven we van binnen en worden we opnieuw geboren, een beetje dichter bij ons echte en vrije zelf, een beetje dichter bij het koninkrijk van God.