Sinds ik hier woon, ben ik dag in dag uit bezig met verrassende, frustrerende, verhelderende, teleurstellende of bevrijdende onderwerpen. Over één ervan heb ik hier nog niet veel gesproken, ook al komt het steeds weer naar boven. Het gaat nota bene om iets dat in de naam staat van de Catholic Workerbeweging: werk (over het katholieke heb ik het misschien een andere keer). Om preciezer te zijn, gaat het mij om (vrijwilligers)werk, dan wel betaald werk. In de context van het Noëlhuis, zitten hier voor mij verschillende aspecten aan. Binnen de Catholic Workerbeweging leidt de kritiek op het kapitalisme tot pogingen zich daaruit terug te trekken – hoe succesvol valt te bezien. Het tweede aspect is de paradox dat we alleen gastvrijheid kunnen bieden aan onze huisgenoten als ze professionele steun krijgen van anderen. Het derde aspect is voor mij de manier waarop de Kleine Zusters hun leven leiden: ze hebben niet of veel minder de pretentie dat ze zich terugtrekken uit het kapitalistische systeem van werk.
Dat dit onderwerp mij zo bezig houdt, heeft er zeker ook mee te maken dat ik zelf graag betaald werk zou willen doen. Daar liggen een aantal motieven aan ten grondslag die “noch heet, noch koud” zijn (Openbaring 3:16), zoals de angst dat ik uitgerangeerd raak op de arbeidsmarkt vanwege professionele onervarenheid of verouderde vakkennis. Maar bij mij speelt ook het ongemak mee om van giften te leven; en ook de angst voor afhankelijkheid of zelfs armoede wanneer ik ouder ben.
Uitdagend en vreemd
Dankzij mijn ontdekking van de uitdagende maar ook wel vreemde Catholic Workerbeweging ben ik in het Noëlhuis terechtgekomen. Inmiddels ben ik eigenlijk veel meer een Noëlhuiser dan een Catholic Worker. Ik voel me betrokken bij de concrete mensen hier, de eigenaardigheden van het huis, het alledaagse leven, de verdrietige en mooie momenten. Dat alles is nu concreter en tastbaarder dan de Catholic Workerbeweging, ook al vormt die de inspiratiebron van het Noëlhuis. Mijn kennis van de Catholic Worker is fragmentarisch. Ik weet dat Catholic Workers van oudsher de strijd voor betere arbeidsomstandigheden steunen. Maar de vrijwillige armoede die hoog in het vaandel staat van de Catholic Worker, lijkt meestal samen te gaan met de keuze om geen betaald werk te verrichten. Als ik Dorothy Day en haar perspectief op vrijwillige armoede goed begrijp, ging het haar erom dat het gewoon makkelijker is om arm te zijn, om je volledig te kunnen inzetten voor het werk ter plekke. Het is ook een manier om vrij te zijn van verstrikkingen met de staat, bijvoorbeeld in de vorm van inkomstenbelasting. Zoals Dorothy zei, “het is makkelijker om te bedelen.”
Ze was zich ervan bewust dat deze vrijheid van betaald werk, deze focus op de ‘werken van barmhartigheid’, mogelijk werd gemaakt door giften van anderen, die op hun beurt wel direct betrokken waren bij de arbeidsmarkt. Ze beschouwde de scepsis en de spot dat Workers “op kosten van anderen leven” als deel van de ervaring van armoede: een armoede van reputatie. Misschien kan je zelfs spreken van stigmatisering, tenminste door mensen buiten de bubbel van onze steunbetuigers.
Vrijwillige eenvoud
Gastvrijheid in het Noëlhuis is gekoppeld aan de voorwaarde dat mensen worden ondersteund en begeleid door professionals buiten het huis. We juichen het toe wanneer onze huisgenoten professionele juridische, medische en psychotherapeutische hulp ontvangen en de kinderen onderwijs krijgen van ervaren onderwijzers. Dus onze ‘vrijwillige eenvoud’ (zo noem ik de ‘vrijwillige armoede’ liever) wordt niet alleen mogelijk gemaakt door de giften van werkende mensen die hun handen vuil maken in het kapitalistische systeem, maar ook door de professionele inzet van artsen, therapeuten en onderwijzers. Uiteindelijk hopen we dat onze geïllegaliseerde huisgenoten niet alleen een verblijfsvergunning krijgen, maar ook werk vinden waarmee ze een leven kunnen opbouwen in Nederland.
Laten we dus erkennen dat alleen sommige mensen in het Noëlhuis de vrijheid hebben om te kiezen voor ‘vrijwillige armoede’ en zich te distantiëren van het systeem. Je zou zelfs kunnen stellen dat de onvrijwillig precair levende gasten noodzakelijk zijn voor de Catholic Workers. Want door te leven in een Huis van Gastvrijheid kunnen zij zich distantiëren van het systeem. Door de idealen van Dorothy Day te volgen vergaren zij ‘geestelijk kapitaal’ door met ‘de armen’ in vrijwillige armoede te leven.
Dorothy Day was zich er scherp van bewust hoe moeilijk het is in echte armoede te leven. En dat armoede als houding en ideaal vaak verkeerd begrepen wordt. Het gaat niet alleen om eenvoud, maar ook om blootgesteld te worden aan ellendige omstandigheden, aan onzekerheid. We zijn te zeer gehecht aan ons comfort, ook al zit dat in eenvoudige zaken als vrije momenten om in de zon te zitten, te rusten, te lezen en na te denken, zoals Day schreef. Daaraan zou ik zelf dingen willen toevoegen als: de vrijheid om niet op de arbeidsmarkt te hoeven concurreren, rustig kunnen slapen achter een stevige, geluidswerende muur, schone en goed geventileerde toiletten.
Kermisklanten
Al wat langere tijd koester ik bewondering voor de Kleine Zusters van Jezus. Zuster Magdeleine Hutin, hun stichteres, ontdekte in het voorbeeld van de Franse missionaris-monnik Charles de Foucauld een ‘evangelisch leven van armoede en vooral liefde.’ De Kleine Zusters leven in kleine gemeenschappen in achterstandsbuurten en doen ongeschoold werk. Ze willen het dagelijkse leven delen van gemarginaliseerde medemensen, God zoeken en zijn liefde en tederheid uitdrukken en ervaren. Door zo te leven willen ze deelnemen aan de realiteit van hun medemensen, zich verbinden met hun vreugde maar ook met hun ontberingen en zorgen. In navolging van het kleine kindje Jezus in de kribbe proberen de zusters zelf klein te worden. Dat betekent dat ze in de marge van de samenleving verblijven, het verdragen dat ze vaak geen oplossingen kunnen bieden en zich bevrijden van morele oordelen.
Magdeleine Hutin raadde haar medezusters aan om zichzelf op de eerste plaats te zien als ‘mens en christen’ en pas dan als religieuzen. Ik ontdek hierin een radicale keuze voor medemenselijkheid en solidariteit, waarin betaald werk wordt gezien als toegang tot mensen en hun werkelijkheid. Een aansprekend voorbeeld is te vinden in Rome, waar de zusters Geneviève en Anna Amelia in oude caravans op een kermis wonen, transseksuele prostituees ondersteunen en na het ochtendgebed als kermisklanten in een kermiskraam hun brood verdienen.
Kwetsbaarheid toelaten
Wat uiteindelijk beide ‘richtingen’ verbindt van Catholic Workers en Kleine Zusters, zijn in mijn ogen het streven naar een leven in eenvoud en het verlangen naar ‘toewijding’ midden in de wereld. Soms ligt het gemarginaliseerde midden van de wereld in een politieke actie, in de chaos van een keuken die door veel mensen wordt gebruikt, in betaalde arbeid naast de tent waar je ballen kan gooien en de gebakkraam. Beide ‘richtingen’ worden gekenmerkt door het verlangen om kwetsbaarheid toe te laten. Dat kan de kwetsbaarheid zijn van onzekerheid over dreigende armoede op oudere leeftijd, van stigmatisering of van een monotone dagindeling en vermoeiende betaalde arbeid. Beide keuzes komen voort uit het verlangen om solidariteit te tonen met mensen die geen keuzes hebben over hoe kwetsbaar, arm, geëngageerd of onzeker ze willen leven.
Bij dit alles speelt waarschijnlijk ook een verlangen om ergens bij te horen. Net zoals het samenleven in het Noëlhuis in zijn concreetheid het gevoel oproept erbij te horen, zo liet zuster Geneviève weten, toen haar ‘kermisfamilie’ voor haar 80ste verjaardag een mooi feest had georganiseerd: “Dit is mijn thuis, hier wil ik sterven.” Zuster Geneviève zegt dat ze houdt van haar werk en haar leven; voor haar horen die twee bij elkaar. Het gaat bij haar duidelijk niet om een protestants arbeidsethos waarin werk het belangrijkste is in het leven, maar om vreugde te beleven en die te delen. Het gaat om toewijding, radicaliteit en menselijkheid. We worden uitgenodigd zo te leven. Zo te leven en werken is ook een voorrecht, want het plaatst ons midden in Gods uitdagende tederheid.