Als ik iets heb geleerd in mijn tijd in het Noëlhuis is het wel dat ik niet blind mag zijn voor de onvermijdelijke hiërarchie die schuilgaat in de verschillende relaties in deze onrechtvaardige wereld, ook hier in huis. Hiërarchieën die tot uiting komen in dat sommigen kiezen om hier te wonen en anderen geen keuze hebben, dat sommigen papieren hebben en anderen niet, dat sommigen beslissingen nemen en andere stemmen niet altijd worden gehoord of meegenomen.
Ik probeer ruimte te geven aan de spanningen en ongemak van deze realiteit en tegelijkertijd kritisch te kijken naar mijn eigen rol hierin en de rol van onze gemeenschap. Tijdens onze jaarlijkse retraite in de abdij reflecteerden we over het dekoloniseren van onze besluitvorming, gastvrijheid en leven als gemeenschap. Het vervagen en samensmelten van ‘wij en zij’ omdat we uiteindelijk elkaar gastvrijheid leren en bieden. ‘Alleen uit liefde zullen de armen je het brood vergeven dat je hun geeft’, schreef Vincent de Paul. In die geest schreef ik het volgende gedicht over de onrechtvaardigheid van liefdadigheid.
De onrechtvaardigheid van liefdadigheid
is dat ik heb gekozen en jij niet.
Dat ik heb mogen kiezen en jij niet.
Dat mijn voorouders hebben gekozen voor mij en voor jou
en dat de keuzes die ik dagelijks maak,
jou de keuzes blijven ontnemen.
De onrechtvaardigheid van liefdadigheid
is dat ik waardering krijg en jij dankbaar moet zijn,
als ik jou terug geef van wat jou is afgenomen,
waar ik te veel van heb en wat ik niet zal missen.
De onrechtvaardigheid van liefdadigheid
is dat het gever en ontvanger veroordeelt
tot een hiërarchische relatie van uitersten,
die de één opheft en de ander neerhaalt
en de ander nog meer ander maakt.
De onrechtvaardigheid van liefdadigheid
is dat het de meest nobele vorm is
om onrechtvaardigheid in stand te houden
en de afstand die we proberen te overbruggen.
Kunnen we echt van liefdadigheid spreken
als onze beginpositie al ongelijk is
en wederkerigheid nooit een eerlijke kans had?
Als jij mij in verborgenheid meer geeft,
maar ik nog steeds de gever blijf.
Wie houden we dan voor de gek?
Wat ontnemen we dan onszelf en die ander,
die geen ander blijkt te zijn?
Kunnen we echt van gastvrijheid spreken
als het nooit jouw vrije keuze is geweest om hier te komen,
maar de keuzes van degenen die mij zijn voorgegaan.
Wat voor rechten geeft mij dat?
Wat voor eisen mag ik aan jou stellen,
omdat dit mijn huis is, wat ook jouw huis had kunnen zijn?
We dromen van open grenzen,
maar sluiten toch soms onze eigen deuren.
En achter die deuren die soms sluiten
is iedere daad van liefde
een gebed om vergeving.