“Je weet wie Dorothy Day is, toch?” Toen de priester Bernard E. Gilgun aan het begin van de jaren ‘70 van de vorige eeuw deze vraag stelde aan Jeannette Noël, antwoordde deze laatste onmiddellijk: “Jazeker! Dat is een actrice.” De priester keek haar geringschattend aan, en er volgde een ongemakkelijke stilte. Jeannette Noël, die wellicht in de war was geweest met de actrice Doris Day, had op dat moment onmogelijk kunnen bevroeden hoe de ontmoeting met Dorothy Day haar leven compleet op z’n kop zou zetten.
“Je weet wie Jeannette Noël is, toch?” Uh… Voor lezers van deze nieuwsbrief zal de naam bekend zijn, als degene naar wie het Catholic Workerhuis in Amsterdam vernoemd is. De reden van die vernoeming is nou juist dat Jeannette Noël geen ‘grote naam’ is. In die zin loop je met het schrijven van een eerbetoon aan haar het risico die reden op te heffen. Zo bleef Jeannette Noël lange tijd bescheiden op de achtergrond.
Daar kwam verandering in toen er een tijdje geleden contact met ons werd opgenomen door een man die Jeannette Noël gekend heeft in zijn tienerjaren. Hij had wat archiefmateriaal over haar leven dat hij ons graag wilde opsturen. Zo werd het nu toch eens tijd voor een nadere kennismaking met deze bijzondere vrouw.
Geloofslessen
Jeannette Noël werd geboren op 3 juni 1916 in Lewiston, in de Amerikaanse staat Maine. Haar jeugd was turbulent, en kende weinig stabiliteit. Zo was Jeannette nog maar twee jaar oud toen haar moeder overleed. Voortaan werd ze opgevoed door haar oma, maar ook dat duurde niet lang. Deze oma overleed toen Jeannette nog maar vijf jaar oud was. Haar tante nam de rol van opvoeder over. Ondertussen speelde ook haar peetmoeder een rol in de opvoeding. Deze peetmoeder gaf Jeannette de eerste geloofslessen mee. “Vergeet niet te bidden voor het slapengaan, Jeannette! Anders zal de Duivel je ‘s nachts in je tenen knijpen!”
De dreigende uitspraken van haar peetmoeder en de vroege ervaringen van verlies en onveiligheid lieten diepe sporen na in de visie die Jeannette ontwikkelde op het leven en op God. Ze raakte ervan overtuigd dat God haar niet mocht. Hij had haar immers beroofd van zowel moeder als oma. Jeannette zag God vooral als een politieagent die klaarstond om haar op de vingers te tikken als ze het bidden of biechten verwaarloosde.
Desondanks dompelde Jeannette zich onder in het katholieke leven. Bij het ontvangen van haar eerste communie en haar vormsel, vlamde er een hoop op in haar hart. Die hoop werd niet vervuld. Na haar vormsel knielde ze neer en had ze haar handen gevouwen. Ze verwachtte dat er een moment van innerlijke vrede en rust zou komen. Maar ze ervoer niets dan leegheid. “Opnieuw was mijn hart gebroken,” zo schreef ze hierover. Het katholicisme betekende voor haar vooral een verbod op genieten en het hebben van plezier.
Een andere grote klap in het leven van Jeannette volgde in de jaren dat ze bij haar vader en zus woonde. Toen deze laatstgenoemde op een dag met iemand uitging, ontstak haar vader in razernij. Hij duwde Jeannette’s zus tegen de muur, en deelde rake klappen uit. Jeannette schreef hierover: “En weer was ik gedesillusioneerd. Mijn vader was nog nooit tegen me uitgevallen. Bij hem kon ik me geborgen en geliefd weten. Hij was het soort God waarvan ik in mijn leven droomde. En weer had ik me vergist.”
Terugkijkend op al deze pijnlijke momenten in haar leven, schreef Jeannette dat God toch telkens een zaadje van hoop plantte, al zag ze dat op die momenten zelf nog niet. Als jong meisje al was Jeannette geraakt door de verhalen die ze hoorde over hongerige kinderen in China. Ook was ze de droom gaan koesteren om ooit naar India te gaan, om arme kinderen te redden. Hoewel ze nooit naar India is afgereisd, is de solidariteit met de armen een rode draad in haar leven geworden.
Verlies en hoop
De ‘zaadjes van hoop’ werden soms ook geplant, juist op de momenten van verlies. Jeannette verloofde zich op achttienjarige leeftijd met haar eerste echtgenoot. Deze echtgenoot werd ernstig ziek, en had niet lang meer te leven. Over zijn overlijden schrijft Jeannette: “Ik weet nog dat ik hem vasthield en hem aanmoedigde zich te ontspannen en God te ontmoeten. Een paar minuten later hief hij zijn armen op naar de hemel, en begon zijn gezicht te stralen. Voor het eerst in mijn leven voelde ik hoe Gods liefde mij omringde. Ik raakte mijn angst voor de dood voorgoed kwijt. Beetje bij beetje begon geloof in mij te groeien.”
Ook in het tweede huwelijk van Jeannette vond een keerpunt in haar leven plaats. Deze tweede echtgenoot was jaloers en bezitterig aangelegd, en misbruikte Jeannette mentaal. Ze zocht raad bij een priester, en vond haar heil in het spirituele leven. Ze raakte gefascineerd door de teksten van Thomas Merton, en de levens van de heiligen. Het katholicisme, dat ze eerder zo grondig was gaan haten, werd nu langzaamaan een bron van heling en hoop. Dagelijks ging ze naar de mis, en ze werd koster in haar parochie in Athol, Massachusetts.
Toen haar zus dreigde te overlijden als gevolg van een mislukte test op haar nieren, besloot Jeannette een dealtje te sluiten met God. Als hij haar zus zou laten leven, dan zou ze zich toewijden aan Maria. En zo geschiedde het: haar zus bleef in leven, en twee dagen later vond de wijding plaats. Dit keer verraste het Jeannette niet meer dat ze zich leeg voelde toen ze terugkeerde naar haar stoel, precies zoals het was gegaan bij haar eerste communie en vormsel. Maria’s voelbare aanwezigheid was van haar weggegaan en kwam nooit meer terug. Toch heeft Jeannette nooit spijt gehad van deze toewijding.
Het evangelie leven
In de parochie waar ze als koster werkte, ontmoette Jeannette ook Bernard E. Gilgun. Over de eerste ontmoeting met deze priester schreef ze: “Ik voelde meteen dat deze priester een sleutelrol in mijn leven zou gaan spelen. Ik wist dat God hem met een reden naar onze parochie had gestuurd.” Gilgun was actief geweest in de burgerrechtenbeweging, moedigde jonge mannen aan om militaire dienst te weigeren en was solidair met stakers. “Ik ontdekte dat hij niet alleen het evangelie predikte, maar het ook leefde,” zo schreef Jeannette. Op een nacht had Gilgun een droom gehad, waarin het hem duidelijk was geworden dat er een nieuw huis van gastvrijheid opgericht moest worden, volgens de traditie van de Catholic Worker. En Jeannette moest hiervan weten. En zo volgde dus die vraag aan haar: “Je weet wie Dorothy Day is, toch?”
Wat mogen we er blij om zijn dat Gilgun zich niet uit het veld liet slaan door Jeannette’s antwoord. Na de wat ongemakkelijke stilte vertelde hij haar geduldig het verhaal over Dorothy Day en Peter Maurin, en het ontstaan van de Catholic Workerbeweging. Jeannette’s leven stond op het punt voorgoed te veranderen.
In het volgende nummer van ’n Korrel Zout, deel twee van Jeannette Noëls levensverhaal.