De Netflix-serie rondom opruimgoeroe Marie Kondo is razend populair en er is al jaren een groeiende interesse voor retraites en mindfulness. Ik zie om me heen dat veel mensen op zoek zijn naar eenvoud en rust, terwijl ze zichzelf tegelijkertijd van alles opleggen waardoor ze die rust niet kunnen vinden. Loskomen van alle afleiding en een versimpeling van het leven is iets waar velen naar verlangen. De mens wil vrij zijn. En eenvoud brengt een grote vrijheid met zich mee. In mijn leven in het Jeannette Noëlhuis ontdek ik dat eenvoud en ‘armoede’ soms meer met overvloed te maken hebben dan we denken.
Kleine stapjes
Dorothy bewonderde Sint Franciscus en putte troost uit zijn voorbeeld in het groeien naar vrijwillige armoede. Ze schrijft: “Franciscus was ‘de kleine arme man’ en niemand was vreugdevoller dan hij was. Maar hij begon met angst en beven, met tranen, verstopt in een grot voor zijn woedende vader […]. Het was pas later, dat hij de armoede lief begon te hebben. Hij deed het stap voor stap, het leek te groeien in hem. Het kussen van de lepralijder was mogelijk een grote stap die hem bevrijdde van zijn gehechtheid aan wereldse bezittingen, kieskeurigheid en angst voor ziekte.[1]”
Dorothy schrijft dat we graag denken dat we in één stap bereiken wat we zouden willen, maar dat ze steeds meer ziet dat het leven bestaat uit veel kleine stappen. Het dagelijkse opgeven van je eigen wil en bezittingen (‘armoede’) is ontzettend moeilijk en wordt nooit makkelijker, zegt Day. Je kan jezelf ‘uitkleden’, alles opgeven, maar je zult telkens blijven zoeken naar comfort en luxe, wat dat dan ook is voor jou.
Arm voor een eerlijke wereld
Toch was dit een belangrijk proces dat Dorothy en vele andere ‘heiligen’ aan wilden gaan. Hierbij was niet alleen het geestelijke aspect de motivatie. Wat voor Dorothy Day ook een rol speelde was het hoge percentage belasting dat in de Verenigde Staten gebruikt wordt voor oorlogsvoering. “Onze hele moderne economie is gebaseerd op voorbereiding voor oorlog en dat is een van de grootste argumenten voor armoede.” Als bijna alles wat je verdient en uitgeeft bijdraagt aan oorlog, dan kun je maar beter niet teveel geld hebben, zo beargumenteerde zij.
Kiezen voor vrijwillige armoede gaat ook over het verlangen naar een eerlijke verdeling, zodat er genoeg is voor iedereen om te leven. Dorothy Day wijst op onze persoonlijke verantwoordelijkheid om eenvoudig te leven. Peter Maurin zegt het simpel in één van zijn ‘Easy Essays’: “Iedereen zou rijk zijn als niemand probeerde rijker te worden. En niemand zou arm zijn als iedereen probeerde de armste te zijn[2].” De vierde-eeuwse bisschop en monnik Basilius van Caesarea zei het misschien nog wel sterker: volgens hem is alles dat we méér bezitten dan we nodig hebben niet van ons, maar van de armen. Dat extra paar schoenen of het brood dat we voor morgen bewaren behoort toe aan degenen zonder voedsel of schoenen.
In deze tijd heeft eenvoudig leven ook te maken met een breder bewustzijn over hoe we met de aarde omgaan. Duurzaamheid en eenvoud zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als we streven naar rechtvaardigheid voor de hele schepping, komen we al snel uit op een eenvoudige levensstijl.
Arm als gemeenschap
Het Noëlhuis is afhankelijkheid van de materiële steun van anderen en vergeleken met het Nederlands gemiddelde leven we simpel. De armoede waar Dorothy Day over schrijft staat echter ver van ons bed. Toch zijn we geïnspireerd door haar woorden over eenvoudig leven en proberen we daar onze weg in te zoeken.
Specifiek over christelijke gemeenschappen schrijft Dorothy Day dat het ideaal en de praktijk in de loop van de tijd nogal eens ver uit elkaar zijn komen te liggen. Het is niet simpel om arm te blijven. Ze schrijft: “In de geschiedenis van de kerk hebben de heiligen steeds opnieuw de vrijwillige armoede benadrukt. Elke religieuze gemeenschap begon in armoede en ontberingen, maar met een vreugdevolle aanvaarding van ontberingen door de gewone priesters, broeders, monniken of nonnen die hun jeugd en energie aan goede werken gaven, begonnen ze snel te ‘bloeien’. Eigendommen vermeerderden zich, totdat bezit en gebouwen zich hadden opgehoopt; en, hoewel er nog steeds individuele armoede is in de gemeenschap, is er gezamenlijke rijkdom. Het is moeilijk om arm te blijven.[3]”
Een priester benadrukte in een brief aan Dorothy dat precariteit volgens hem een vaak vergeten, maar essentieel onderdeel is van vrijwillige armoede. “Precariteit stelt ons beter in staat de armen te helpen. Als een gemeenschap altijd bouwt, vergroot en verfraait, blijft er niets over voor de armen. We hebben daar geen recht op zo lang er ergens sloppenwijken en rijen hongerige mensen zijn.”
Dat zijn radicale woorden. Als bewoner van een religieuze gemeenschap die al 31 jaar bestaat herken ik de moeite om echt in vrijwillige armoede te (blijven) leven. Is het écht nodig om de badkamers op te knappen? Kopen we tweedehands of nieuwe matrassen? Geven we het geld dat we méér hebben gekregen dan om in ons basisonderhoud te voorzien weg, of houden we een reserve voor slechtere tijden? In het Noëlhuis is gastvrijheid heel belangrijk, en onze gasten zijn juist blij met een beetje luxe na een periode van ónvrijwillige armoede. Allemaal afwegingen waar we steeds weer opnieuw naar moeten blijven kijken.
Maar welke keuzes je ook maakt, de precariteit die de priester aanhaalt heeft te maken met een belangrijk aspect van eenvoudig leven: afhankelijk durven zijn. Niet alles tot in de puntjes dicht timmeren, maar jezelf overgeven aan God en je naasten. Het heeft te maken met vertrouwen dat je genoeg zult hebben om van te leven, vertrouwen dat je met weinig gelukkig kan zijn, en vertrouwen dat we als mensen voor elkaar kunnen zorgen in plaats van ieder voor zich. Dat vergt moed, zeker in onze individualistische tijd en cultuur.
De rijkdom van eenvoud
Zonder mensen die ons financieel of op andere manieren ondersteunen, zouden we in onze gemeenschap niet kunnen doen wat we doen. Die relationele afhankelijkheid zorgt voor meer verbinding met anderen, met betrokkenheid op elkaar. En het brengt ons dichter bij onze huisgenoten die échte armoede kennen en gekend hebben.
Zelf ervaar ik het leven in de gemeenschap als overvloedig. We krijgen eens of tweemaal per week brood gedoneerd dat winkels over hebben aan het einde van de dag; ik kan altijd tweedehands kleding vinden in onze ‘weggeefkast’; ik kan gewoon aanschuiven voor de avondmaaltijd zonder elke dag te hoeven koken; ik hoef de deur niet uit om mensen te ontmoeten, en ik leer veel van onze gasten die genoodzaakt zijn om bij de dag te leven. En natuurlijk verlang ik soms wel naar elke dag vérs brood, naar een nieuwe dure jas, naar precies dat voedsel dat ík lekker en gezond vind, naar een eigen badkamer en meer persoonlijke ruimte. Eigenlijk ervaar ik het zoals Dorothy Day het zegt. Aan de ene kant is er een verlangen naar eenvoud en vrijwillige armoede. Aan de andere kant blijft het zoeken naar meer luxe en comfort altijd aan ons trekken.
Spiritualiteit van eenvoud
Aan het begin van dit artikel noemde ik het verlangen naar eenvoud in de vorm van rust en stilte. Vervolgens schreef ik veel over de materiële vrijwillige armoede als levensstijl. Deze twee vormen van eenvoud zijn met elkaar verbonden. Er zit een spiritueel en een materieel aspect aan de eenvoud. Dit samengaan van twee schijnbaar ongerelateerde zaken raakt de kern van christelijke spiritualiteit: Jezus was zowel goddelijk als menselijk. Wij zijn zowel geest als lichaam. Ik denk dat ‘arm van geest’ tegelijkertijd ‘arm in bezit’ betekent als we werkelijk streven naar gebalanceerde eenvoud in ons leven. In welke mate en vorm dat precies is, is ieders eigen zoektocht. Maar Jezus had het over geestelijke én materiële armoede, het een is zonder het ander moeilijk.
De eerste zaligspreking van de Bergrede is: ‘Zalig de armen van geest’, de armoede is de eerste trap van de zaligsprekingen, waarna de rest pas volgt. Het is het essentiële begin in het volgen van Christus. Wat betekent ‘arm van geest’ zijn? Jim Forest schrijft daarover: “Arm van geest zijn is mijn besef dat ik Gods hulp en genade meer nodig heb dan wat dan ook. Het is het bewustzijn dat ik mezelf niet kan redden, dat ik in principe weerloos ben. Dat geld noch macht mij van lijden en dood zal sparen, en dat ongeacht wat ik in dit leven bereik en verkrijg, het veel minder zal zijn dan ik wilde. Arm van geest zijn betekent bevrijd worden van angst. Angst is de grote kracht die ons weerhoudt van daden van liefde. Arm van geest zijn betekent het loslaten van de mythe dat hoe meer ik bezit, hoe gelukkiger ik zal zijn. Armoede van geest is een loslaten van jezelf en van alles dat je opgesloten houdt in jezelf[4].”
Om spiritueel te groeien moeten we onze grote behoefte aan zekerheid dus loslaten. In de eenvoud en afhankelijkheid zullen we makkelijker waarheid vinden. Of zoals Jim Forest het samenvat: “We gaan het koninkrijk van God binnen als niets belangrijker is dan de absolute schoonheid van God.”
Spirituele en fysieke ontlediging ondersteunen elkaar. Het is moeilijker als daar een grote discrepantie tussen zit. Eenvoudig leven gaat over binnen én buiten. In jezelf en in verhouding tot je omgeving. Dat versterkt elkaar. Door het leeg te maken in je hoofd en in je bezit, is er meer ruimte voor het ware, het Goddelijke, de oprechte verbinding.
En die eenvoud begint bij verwondering, als je het mij vraagt. Verwondering over het feit dat je bestaat, verwondering over de kleine dagelijkse schoonheid om je heen. Voor mij begint die verwondering vaak in de stilte in de gebedsruimte, waar ik na een dag vol werk en chaos gedwongen wordt om alles los te laten en mijn ogen geopend worden voor alle kleine wonderen die ik die dag heb mogen meemaken. Maar ook in de natuur, of aan onze kleurrijke tafel met gedoneerd voedsel, waar we als een grote familie samen genieten van onze eenvoudige overvloed.
Dit artikel verscheen eerder in uitgebreidere vorm in het tijdschrift ‘Herademing’
[1] Dorothy Day, ‘Poverty is to care and not to care’, The Catholic Worker, April 1953, 1, 5.
[2] Peter Maurin, Easy Essays, Chicago: Franciscan Herald Press, 1984.
[3] Dorothy Day, ‘Poverty and Precarity’, The Catholic Worker, May 1952, 2, 6.
[4] Jim Forest, The ladder of the beatitudes, New York: Orbis Books, 1999.