Tussen de wereld van de arbeiders en de Kerk gaapte al sinds het eind van de 19e eeuw een steeds grotere kloof. De ‘priester-arbeiders’ zoals zij werden genoemd werden gedreven door een groot verlangen om uit het ‘katholieke getto’ te breken en contact te maken met de arbeiders, die in veel gevallen niets meer met de kerk te maken wilden hebben. Ze gingen werken in fabrieken en gingen wonen in dezelfde wijken waar hun collega’s woonden.
Kameraadschap
Henri Perrin was een van de pioniers van deze beweging. Hij werd geboren op 13 april 1914. Tijdens de Tweede Wereldoorlog meldden hij en enkele andere jonge priesters zich vrijwillig aan om mee te gaan met de Franse arbeiders die gedwongen werden te werken in Duitse fabrieken. Hij werkte er zij aan zij met zijn landgenoten, en diende tegelijk in het verborgene als hun kapelaan. Binnen een jaar echter ontdekten de Duitsers dat hij priester was. Na een korte gevangenisstraf keerde hij terug in Frankrijk. Maar de ervaring had een diepe impact op hem. In de fabriek had hij ervaren hoe vervreemd de arbeiders waren van de Kerk. Deze betekende niets meer voor hen; velen zagen haar als handlanger van de gevestigde orde.
Terug in Parijs droomden Perrin en geestverwanten van een nieuw apostolaat dat de obstakels tussen arbeiders en Kerk moest wegnemen. De Kerk moest wat hen betreft uit haar comfortabele positie treden en binnen treden in de wereld van de fabrieken en van de ongeschoolde arbeid. Het was deze groep priesters duidelijk dat het om veel meer moest gaan dan het gebruikelijke pastorale werk. Ze waren ervan overtuigd dat ze geheel en al het leven moesten delen van hun mede-arbeiders.
In 1947 kregen Perrin en een aantal andere priesters toestemming van hun bisschoppen en religieuze oversten om hun plannen uit te voeren. Perrin vond werk in een fabriek. In het begin deed hij moeite zijn priesterschap verborgen te houden. Maar toen zij ontdekten dat hij priester was, ervoer Perrin vooral acceptatie en respect van zijn collega’s. De kameraadschap die hij voelde had hij in zijn leven als parochiepriester nooit gekend. Veel collega’s vertelden hem dat zijn aanwezigheid een reden was geweest om eindelijk interesse te tonen in de boodschap van het evangelie.
Dilemma’s
Hoewel de Franse bisschoppen over het algemeen verheugd waren over het experiment, was het Vaticaan terughoudender. Een van de problemen was dat de vakbonden grotendeels door de communistische partij werden gedomineerd.
In 1949 bracht het Vaticaan een decreet uit dat katholieken veroordeelde die lid waren van de communistische partij of ermee samenwerkten. De arbeiderspriesters stonden voor een onoplosbaar dilemma. Ze konden niet werken zonder lid te zijn van een vakbond; velen onder hen hadden zelfs posities van leiderschap op zich genomen in vakbonden – een teken van het respect van hun collega’s.
De priesters vonden dat het niet genoeg was om hetzelfde werk te doen als de arbeiders, maar dat ze ook moesten deelnemen aan de strijd van de arbeiders. Enkele onder hen, waaronder Perrin, waren betrokken bij felle stakingsacties. Zij werden ervan beschuldigd hun priesterlijke roeping ondergeschikt te hebben gemaakt aan hun identiteit als vakbondsmilitanten. Perrin van zijn kant toonde zich gefrustreerd over kerkelijke autoriteiten die “zich terugtrekken zodra ze worden geconfronteerd met de echte problemen van de wereld der arbeiders… Een ding is zeker: men luistert niet naar de stem van de armen.”
Begin 1954 trokken de bisschoppen, onder zware druk van Rome, de stekker uit het experiment. Voor Perrin en de andere arbeiderspriesters was dit een enorme slag: “Alles waarmee we de afgelopen tien jaar bezig zijn geweest heeft men verworpen.” Hoewel zij gekwetst waren, schreef Perrin “dat dit niets voorstelde in vergelijking met de miljoenen arbeiders die het gevoel hebben dat zij bedrogen en in de steek gelaten zijn door de Kerk van Christus.” De priesters stonden volgens Perrin voor een “onmogelijke keuze.” De meesten gehoorzaamden, anderen vonden dat dit een verraad zou betekenen aan hun kameraden en daartoe waren ze niet bereid. Ze bleven waar ze waren.
Met ons of zonder ons
Perrin zelf worstelde met de keuzes waarvoor hij stond. Hij had zo vaak gesproken over de noodzaak om ‘het katholieke getto’ te verlaten en ‘het verlangen om te midden van anderen te leven’, dat het voor hem vast stond: “Het is onmogelijk dat ik terugkeer naar het getto.” Een optie was om afstand te doen van het priesterschap, maar dat wilde hij ook niet. Nog voordat hij tot een keuze had kunnen komen, kwam Perrin om bij een verkeersongeluk op 25 oktober 1954. De uitdaging die de priesterarbeiders aan de Kerk stelden werd echter niet vergeten. In zekere zin onderstreepte de pastorale constitutie uit 1965 over de Kerk in de wereld van vandaag, Gaudium et Spes, het belang van het experiment van de priester-arbeiders. “De vreugde en de hoop, het leed en de angst van de hedendaagse mens, vooral van de armen en van alle lijdenden, zijn ook de vreugde en de hoop, het leed en de angst van Christus’ leerlingen.” Gedurende de donkere nacht van de ziel waarin Perrin worstelde met zijn geweten, twijfelde hij er toch geen moment aan dat anderen zich ooit weer zouden inzetten om de kloof tussen de Kerk en de armen te dichten. Hij schreef: “Met ons, zonder ons, of ondanks ons, zal God die kloof overbruggen – hopelijk stellen we niet teveel obstakels op.”
Bron: ‘All Saints’, red. Robert Ellsberg
Eigentijdse vormen van radicale solidariteit
Wie zijn de hedendaagse opvolgers van priester-arbeiders? Opmerkelijk genoeg zijn die vooral te vinden in orthodox-protestantse kringen. Eenzelfde combinatie van christelijk geloof en solidariteit met de armsten die leidt tot concrete nabijheid, is te vinden in de beweging van New Monasticism. De bekendste vertegenwoordigers van deze beweging zijn Shane Claiborne, die eind jaren ’90 met een groep vrienden ging wonen in een arme zwarte buurt van Philadelphia, en Jonathan Wilson-Hartgrove, die in North Carolina in een gemeenschap woont en uitgebreid heeft geschreven over de beweegredenen om zich te vestigen in de maatschappelijke marge. Hij wijst o.a. op de ideeën van Dietrich Bonhoeffer, die in 1935 schreef: “De hervorming van de kerk zal komen vanuit een nieuwe vorm van monastiek leven, die niet zal lijken op de oude, maar die wel net zo compromisloos leeft volgens de Bergrede, in navolging van Christus.”

In 2004 vond in Durham, North Carolina, een bijeenkomst plaats van diverse gemeenschappen die een soort ‘levensregel’ opstelden: de ‘twaalf tekenen’ van New Monasticism. De ‘nieuwe monastieken’ nemen afstand van een cultuur van consumptie. Ze kiezen voor een leven in gemeenschap, in solidariteit met de armsten en vanuit een maatschappij-kritische houding. En dat alles niet binnen de vier muren van een klooster, maar midden in de armste buurten, midden in het leven van alledag.