‘Van de Heer is de aarde en al wat zij draagt’ (psalm 24,1). Wij zijn niet op aarde gezet als heersers, maar als gasten en vreemdelingen (Leviticus 25, 23 en Psalm 119,19). Zo moeten we ons ook gedragen, respectvol in onze omgang met de schepping en gastvrij ten opzichte van anderen.
Het recht op asiel is een vanzelfsprekend onderdeel van een gastvrije wereld. Zonder mogelijkheden om naar een ander land te vertrekken gaat het niet. Anders zou Abraham zich nooit in Kanaän hebben kunnen vestigen; zouden de zonen van Jakob nooit naar Egypte zijn gegaan en zouden Josef en Maria uit Egypte zijn gedeporteerd, samen met hun zoontje. Onvoorstelbaar toch?
Uitwisseling
Het is dus geen wonder dat in de Bijbel als uitgangspunt geldt: ‘Ge moogt de rechten van vreemdeling of wees niet schenden…’ (Deuteronomium 24, 17-18). Of positiever uitgedrukt: ‘Gij moet de vreemdeling uw liefde bewijzen’ (Deuteronomium 10,19). De reden daarvoor is eenvoudig: ‘Bedenk dat jullie slaaf zijn geweest in Egypte en dat de Heer uw God jullie daaruit verlost heeft.’
In de Bijbelse visie op de wereldorde moet er een uitwisseling zijn tussen volkeren en koninkrijken. Dat geldt ook voor uitwisseling van personen. Open grenzen zijn in zo’n wereldorde een noodzakelijk ventiel om de gevolgen van conflicten binnen een land, van economische rampen of van natuurrampen te verzachten. Het verhaal van Ruth is daar van een voorbeeld. De Bijbel roept op tot een wereld van broeder- en zusterschap. Dat blijkt ook uit het verhaal van Noach met zijn drie zonen: alle mensen stammen van hen af (Genesis 9,18-10-32).
Open, of tenminste relatief open grenzen veroorzaken immers ook geen problemen. Taalproblemen, cultuurverschillen, de vanzelfsprekende verbondenheid met het thuisland, vooral natuurlijk ook de verbondenheid met eigen familie en vrienden thuis zorgen ervoor dat mensen niet massaal wegtrekken – en dat mensen naar eigen land terugkeren zodra de omstandigheden dat weer toelaten. Zoals ook te zien is in de geschiedenis van het Joodse volk in Babylonische ballingschap: ‘Ook de Judeeërs in Moab, Ammon en Edom en overal elders hadden gehoord dat de koning van Babel een deel van de bevolking in Juda had achtergelaten en dat Gedalja, zoon van Achikam, zoon van Safan, als gouverneur was aangesteld. Zij kwamen terug uit de streken waar zij verspreid waren, terug naar Juda, naar Gedalja in Mispa. Er werd een rijke oogst aan wijn en vruchten binnengehaald’ (Jeremia 41, 11-12).
Ook Naomi keert in het verhaal dat in het boek Ruth wordt verteld terug naar Bethlehem. En ook Maria en Jozef keren terug uit Egypte. Men vertrekt wanneer daartoe noodzaak is; men keert terug wanneer men kan.
Gevaarlijke herinnering
Deze eenvoudige overwegingen tonen aan waar ons probleem eigenlijk ligt. Niet het idee van open grenzen is een probleem, niet de ‘vloedgolven van migranten’ die onze maatschappij bedreigen; ook de asielprocedures zijn niet het eigenlijke probleem. Vanuit een Bijbels perspectief zijn dat allemaal symptomen van een veel groter probleem: het probleem van de mondiale kloof tussen arm en rijk. Dat was niet de bedoeling van Gods mooie scheppingsorde. Zoiets bestaat ook niet in de Bijbelse wereld. Onze welstand, onze levenstandaard is gebaseerd op uitsluiting. Je zou kunnen zeggen dat de andere kant van de medaille van onze welvaart het grote aantal dodelijke slachtoffers buiten onze grenzen is.
Het is riskant om naar Bijbelse teksten te grijpen. De Bijbel biedt geen makkelijke oplossingen; wel roepen de teksten onrust op. Wanneer je je verdiept in Bijbelse verhalen, ontstaat een ‘gevaarlijke herinnering’. Wanneer je de Bijbelse verhalen en richtlijnen serieus neemt, ontstaat onrust.
De Bijbel levert fundamentele kritiek op de gang van zaken in de wereld:
- ‘Dezelfde wet en dezelfde regel gelden voor jullie en de vreemdelingen die bij jullie leven.‘ (Numeri 15, 16; Leviticus 24,22)
- ‘Wanneer jullie de oogst van uw wijngaard inzamelen, mogen jullie geen nalezing houden [de druiven die bij de eerste pluk zijn blijven hangen
alsnog plukken, red.]. Dat is het deel van vreemdelingen, weduwen en wezen’. (Deuteronomium 24,21) - ‘Wanneer er vreemdelingen in uw land wonen, mogen jullie die niet slecht behandelen. Vreemdelingen die bij uw wonen hebben dezelfde rechten als een geboren Israëliet. Jullie moeten hen beminnen als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte.’ (Leviticus 19,33-34)
Toespraak tijdens een bijeenkomst van de Duitse afdelingen van Vredescomité Mennonieten, International Fellowship of Reconciliation en Church & Peace, november 2014, Karlsruhe.
Thomas Nauerth is lid van ‘Brot und Rosen‘, de Catholic Worker Gemeen-
schap in Hamburg.