De afgelopen 51 jaar heb ik geleefd met een bijzondere foto. Terwijl ik dit schrijf, kijk ik ernaar. De foto werd genomen op 16 juli 1969 door een astronaut van de Apollo 11. Toen hij in een kleine vacuüm ruimte afstevende op de maan, staarde hij door een raam van dik glas naar zijn thuisplaneet.
Veertien tralies
Vier dagen later zagen miljoenen mensen live op televisie hoe de missie de maan had bereikt. Zelf had ik geen tv. Met een primitieve koptelefoon luisterde ik naar de landing, vanuit mijn veertien tralies brede cel van een zwaarbewaakte gevangenis in centraal Wisconsin.
Ik was daar meer uit vrije wil dan door pech beland. Ik had deelgenomen aan een protestactie tegen de Vietnamoorlog, en was een van de veertien mensen die militaire oproepkaarten van het gemeentehuis in Milwaukee hadden verbrand. De gevangenis was mijn tijdelijk thuis geworden. Ik was nog maar in de eerste weken van mijn twee jaar durende straf – uiteindelijk zouden het maar dertien maanden worden, gezien mijn ‘goede gedrag.’
Mijn nieuwe adres was het soort grimmige gevangenis dat je ziet in klassieke Amerikaanse misdaadfilms uit de jaren 1930 en 40: lagen cellen op elkaar gestapeld, te bereiken via stalen trappenhuizen en smalle loopbruggen, een plek die er zelfs op een kleurenfoto nog zwart-wit uitziet.
Misschien was het zelfs wel spannender om naar de maanlanding te luisteren dan om de gebeurtenis op de televisie te zien. Het voordeel van radio is dat het je terugwerpt op je eigen rijke verbeelding voor alle visuele effecten. Het was fenomenaal om je voor stellen hoe mensen de windstille zee van ruimte overstaken, om vervolgens te landen, te staan – en uiteindelijk te lopen – op de dorre grijze oppervlakte van de maan.
Post van NASA
In de dagen die volgden op de veilige terugkeer van de Apollo 11, kwamen verschillende kranten en tijdschriften mijn kant op. Ik knipte een aantal foto’s die door de astronauten tijdens hun reis gemaakt werden uit, en gebruikte ze als boekenleggers. Maar de grootste verrassing moest nog komen.
Niet veel dagen na de terugkeer van de Apollo 11, kreeg ik van een gevangene die in de postkamer werkte een briefje in mijn handen, waarop stond dat ik een pakketje had ontvangen van NASA – het agentschap dat verantwoordelijk is voor het Amerikaanse ruimtevaartprogramma! Er was alleen een probleem. NASA stond niet op de lijst van mensen met wie ik mocht corresponderen. Ik kreeg twee keuzes: a) de post retour sturen naar de afzender; of b) toestemming verlenen de post te vernietigen.
Ik weigerde beide opties, en stuurde een brief naar de gevangenisdirecteur met de vraag of er een uitzondering op de regels gemaakt kon worden, waardoor ik de post toch kon ontvangen. Ik had geen idee wat er in die envelop zat.
Een dag of twee later was de directeur gezwicht. Een verrassend dik pakket werd afgeleverd bij mijn cel. Het logo van NASA was afgedrukt in de linkerbovenhoek. Toen ik de envelop heel voorzichtig openmaakte, trof ik onder een verpakking van wit papier en tussen twee velletjes karton een dik Kodakvel aan. Daarop stond in negatief een foto van de Aarde afgedrukt, gemaakt door een van de astronauten.
De afbeelding was overweldigend. Daar zweefde onze ronde wereld, met alles erop en eraan, op magische wijze in een oneindige donkere afgrond. In het midden lag de blauwe Middellandse Zee, onderaan de oranje-groene massa van Afrika, en bovenaan een lichtgroen Italië en Spanje. Aan de rechterkant had het oprukkende duister van de nacht India aan het zicht onttrokken, terwijl andere landen verborgen waren onder een sluier van enorme wolkenwervels. Sprakeloos staarde ik naar de grasgroene kleur van de Nijldelta.
Tijdens de rest van mijn verblijf in de gevangenis stond de foto op de kleine tafel, het meubelstuk waarvan iedere gedetineerde er een in zijn cel mocht hebben.
Blauw-witte planeet
Hoe was deze opmerkelijke foto bij mij terechtgekomen? Omdat er geen brief bij zat, kon ik daar alleen naar gissen. Onze rechtszaak had behoorlijk wat aandacht in de pers gekregen, en er was zelfs een aantal artikelen in The New York Times aan gewijd. Misschien had ik iets in de rechtszaal gezegd over onze planeet die geen grenzen kent, en had een journalist dat geciteerd. Het zou kunnen dat dit gelezen was door een van de astronauten voordat de Apollo 11 gelanceerd werd, en dat de woorden in zijn geheugen nagalmden tijdens zijn reis naar de maan. Als dat zo was, dan kon ik hieruit afleiden dat het sturen van deze foto zijn manier was om te zeggen: “Wat jij je voorstelde, dat heb ik gezien.”
Als ik gelijk had, en de afzender inderdaad een van de drie astronauten was, dan was de gever dus een medewerker van de United States Air Force. En dat terwijl ik een anti-oorlogsdemonstrant was, opgesloten in een kleine cel in het midden van Amerika. Hoe goed voelde het, te weten dat er een band was tussen ons twee.
Maar wie van de astronauten kon het zijn geweest? Het zou goed kunnen dat het de Apollo 11-astronaut Michael Collins was, gezien de verklaring die deze man schreef: “Ik geloof werkelijk, dat als de politieke leiders van deze wereld hun planeet konden zien op een afstand van 100.000 mijl, hun denkbeelden fundamenteel zouden veranderen. Die zogenaamd allesbepalende grenzen zouden onzichtbaar zijn, onze luidruchtige argumenten zouden zijn verstomd. Die kleine aardbol zou blijven draaien, en op serene wijze onze indelingen negeren. Ze toont ons een eensgezind geheel, dat schreeuwt om een eensgezind begrip, om een gelijkwaardige behandeling. De Aarde moet worden zoals ze zich toont: blauw en wit, niet kapitalistisch of communistisch; blauw en wit, niet rijk of arm; blauw en wit, niet jaloers of benijd. [Carrying the Fire: An Astronaut’s Journeys, Farrar, Straus and Giroux, 1974]
Een fragiel thuis
Terwijl de weken en maanden verstreken, begon deze meeslepende foto zich steeds meer te openbaren als icoon, als afbeelding van het heilige. In haar diepe verstilling, werd de foto een richtpunt van gebed, een object van contemplatie – deze planeet zonder grenzen, waarvan alle bewoners door God geliefd zijn; een planeet aan ons gegeven om te delen en te koesteren, lief te hebben en te beschermen; een fragiel thuis in een uitdijend universum dat al ons meten en kennen te boven gaat.
In welk land we ook wonen, ons nationaal adres is slechts een huisnummer aan een en dezelfde straat. We leven allemaal op deze wonderbaarlijke stip van blauw, wit, groen en oranje, omgeven met het dunne laagje lucht dat het leven mogelijk maakt. Ons thuis.
De apostel Paulus schreef dat wij als christenen geen Joden of Grieken zijn. Deze tekst vraagt om uitbreiding. We zijn ook niet Amerikaans of Russisch, Indiaas of Oekraïens, Koreaans of Saudisch, Nederlands of Duits, zwart of wit. We zijn één mensheid voor wie Christus, in de grootsheid van Gods genade, vlees werd, leefde, stierf en opstond uit de dood. Hij droeg ons op God en naaste lief te hebben. Ja, zelfs die naaste voor wie we bang zijn.
Ik heb een klein voorstel: draag zo’n foto van de Aarde met je mee. Zet er een op je telefoon. Draag haar als button. Maak een afdruk van de foto, laat haar lamineren, en zet haar neer op een plek vanaf waar ze je zo nu en dan tot stilstand brengt. Laat haar een plek van gebed zijn.