Op 30 maart 2018 probeer ik Mo te interviewen. Het ontbijt komt voorbij als onderwerp. Mo vertelt over de chocomelk die hij elke ochtend van zijn moeder te drinken krijgt. Dat is witte chocomelk, zo laat hij weten.
“Ik hou niet van chocola,” vertelt Mo mij, “maar wel van chocomelk. Chocola smaakt anders dan chocomelk.”
In werkelijkheid is zijn moeder zo slim geweest om hem gewone melk te geven en Mowijs te maken dat het om witte chocomelk gaat. Een truc die werkt als een trein.
Of misschien meer als een metro. Zolang ik me kan herinneren is Mo eindeloos gefascineerd door metro’s. Als hij op dinsdagmiddag met zijn ‘oma Anne’ naar station Venserpolder loopt om naar de metro’s te zwaaien, kijken de bestuurders al verwachtingsvol uit hun raampje. Soms knipperen ze dan met hun licht, dat is het allermooist. Metrobestuurder worden is lange tijd Mo’s ambitie geweest. De laatste tijd weet hij het echter niet meer zo goed. Eigenlijk wil hij toch vooral graag voetballer worden. Hij denkt even na:
“Ik ga kijken wat ik het snelst kan worden. Metrobestuurder of voetballer.”
Wat er eigenlijk zo leuk is aan voetbal, vraag ik hem.
“Dan kan ik lekker afpakken. En scoren. En dan kan ik Abel duwen. En dan win ik steeds.”
“Maar je mag toch helemaal niet duwen bij voetbal?” vraag ik hem.
Even is het stil. Dan antwoordt hij: “Maar… wij zijn toch geen echte voetballers?”
Hij heeft weer eens een punt.
Behalve in witte chocomel, gelooft Mo ook nog heilig in Zwarte Piet. Ja, toegegeven, met zijn donkere huidskleur heeft hij de hele Pietendiscussie wel wat complex gemaakt. Het liefst zingt hij het hele jaar door ouderwetse Sinterklaasliedjes en verkleedt hij zich als Piet. Toch heeft ook Mo wel zijn mening over het gebeuren.
“De Pieten hebben soms ook andere kleuren,” merkte hij vorig jaar op.
“Ja, het zijn allemaal kleurenpieten,” zei ik.
“Nee, dat mag je niet zeggen!”
“Waarom niet dan?”
“Het is nog geen december!”
Als ik aan Mo vraag wat hij eigenlijk het leukste van het Noëlhuis vindt, antwoordt hij zonder enige twijfel: “Voetbal!” In principe vindt Mo voetbal het leukste van alles, dus probeer ik hem wat verder aan de tand te voelen over hoe hij het reilen en zeilen in huis ervaart. Dan blijkt ineens dat hij altijd zo moet lachen om ene mevrouw Roepie, die altijd met haar ogen dicht in het water valt. Ik heb haar nooit eerder ontmoet, maar volgens Mo woont ook zij in het Noëlhuis. Verder heeft hij het nog over een normale Daan en een ‘Roppie-Daan’.
Als ik hem vraag wie Roppie-Daan is, wijst Mo naar mij. Als ik hem vraag wie de normale Daan is, antwoordt Mo: “Jij bent dat niet.”
De normale Daan schijnt vroeger een keer stuk gegaan te zijn, na een val van het dak.
Soms lijkt Mo uit zijn eindeloze fantasie te putten, maar dan weer redeneert hij met beide benen op de grond. Toen Mo net in het Noëlhuis woonde, was het best even moeilijk. Zijn geschreeuw en gehuil stonden in het hele huis bekend en maakten menigeen wanhopig. Mo is veel rustiger geworden en hij verwoordt zijn gedachtenkronkels zo, dat het een feest is om een gesprekje met hem aan te knopen. Voorzichtig probeer ik het onderwerp te brengen op zijn vroegere periode en vraag hem:
“Mo, wat vind jij eigenlijk van herrie?”
“Herrie vind ik niet leuk,” zegt hij meteen.
“Wie vindt dat nog meer niet leuk hier in huis?”
“Frits!”
“Wat doet hij als er herrie is?”
Mo doet een impressie en zegt streng: “Kan je dat even stoppen?!”
Het lijkt best echt.
Ik raak wel enigszins verward door dit antwoord, aangezien hij eerder in het gesprek nog aangaf op school “herrie en grapjes te maken”. Ik besluit door te vragen.
“Maar op school maak je wel herrie, Mo?”
“Ja.”
“Wanneer vind je herrie dan niet leuk?”
“Als andere kinderen méér herrie maken. Dan krijg ik pijn aan mijn oren en dan kan ik niks meer horen.”
Mo zegt nooit meer herrie te maken, alleen nog af en toe in zijn kamer. Mo en ik zijn van mening dat we tot de wat rustigere mensen in huis behoren (we laten even buiten beschouwing wat de andere huisgenoten daarvan vinden).
“Mo, wat denk je eigenlijk van God?” De theoloog in mij kan het niet laten.
“Dat hij… geen broek aan heeft.”
“Waarom heeft hij geen broek?”
“Omdat dat grappig is.”
“En God is grappig, bedoel je?”
“Ja.”
Met dat laatste ben ik het sowieso eens. Mo is er een levend bewijs van.
Geïnterviewd worden is natuurlijk even heel interessant, maar plotseling zie ik hoe de aandacht van Mo afdwaalt en dat hij steeds meer naar buiten kijkt.
“Aron is aan het voetballen!” roept hij ineens.
“Oh, wil jij ook voetballen?”
“Ja!!”
“Wil je nog iets zeggen tegen de mensen?” Ik reik hem mijn telefoon aan.
“Nee.”
Het is ook wel goed zo.