De Tweede Wereldoorlog hakte er diep in en was altijd present, tot aan haar laatste moment, toen mijn moeder ons op het hart drukte de kinderen tijdig te laten vluchten.
Mijn grootouders verwelkomden gevluchte Joden aan hun tafel. Zo hoorde mijn moeder als tiener wat er in Duitsland gebeurde en zag zij de littekens van door Nazi’s uitgedrukte sigarettenpeuken op haar tafelgenoten.
Verzet
Na de bezetting overtuigde zij haar ouders ervan dat het beter zou zijn als ze op zichzelf ging wonen. In haar woning nam zij een Joodse onderduiker op. Tweemaal waren er razzia’s. Zij liep dan Duits keuvelend over die gewèldige Duitse componisten en cultuur de trap af, de soldaten tegemoet. Ze leek zo ontspannen en niet anti-Duits, dat de soldaten beide keren besloten om naar een volgend huis door te gaan.
Nadat meneer Fischer, haar onderduiker, aan een hersenvliesontsteking overleed, werd mijn moeder koerierster. Zij verstopte de verzetskranten in haar fietstassen tussen haar bladmuziek – Wagner bovenop – en dat was haar redding tijdens een controle: “Diese Deutsche Komponisten, so eine herrliche Musik!”
Haar oud-klassenleraar, meneer Benders, vreesde anderen te zullen verraden en sprong, toen hij voor het tweede verhoor uit zijn cel werd gehaald, van de derde verdieping in het gevang aan de Havenstraat, zijn vrouw en drie kleine kinderen achterlatend. Daarna droeg mijn moeder tot het eind van de oorlog een capsule met cyanide verscholen in haar haar.
Reïncarnatie
Na de oorlog liep zij eens met haar vader door een museum. In een zaaltje over Tibet, staarde mijn opa haar aan toen zij vol enthousiasme sprak over alle aanwezige voorwerpen. Daarvoor wist ze niets over Tibet. Sindsdien is mijn moeder overtuigd van reïncarnatie en dat zij in een vorig leven in Tibet heeft geleefd.
Toen zij zwanger van mij werd, woonden mijn ouders in Londen. Ze moest heel veel overgeven, werd opgenomen in het ziekenhuis waar werd vastgesteld dat ik een buitenbaarmoederlijke vrucht was die haar dood zou worden. Toen ze het rode lampje van de operatiekamer zag, zei ze: “Stop, ik wil naar mijn eigen arts in Amsterdam”. “Dan bloedt u hoogstwaarschijnlijk dood mevrouw”, was het antwoord. Aangekomen in Amsterdam bleek dat ik prima lag. Met vitamine B-pillen verdween de misselijkheid. Ik ben dankbaar voor haar onverschrokken actie.
Steun en toeverlaat
Toen ik wegens dienstweigeren werd gezocht, kwam de marechaussee mij af en toe zoeken. De mannen deinsden terug als dit keurig gekapte dametje hun vertelde wat voor tuig ze waren: “Schalkhaar! Jullie marechaussees waren de lievelingen van Rauter en jullie zijn nog steeds zo fout als maar kan!” Toen ik later werd opgepakt en door een militaire rechtbank tot een jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, was ze een enorme steun en toeverlaat.
In 1990 was ik ‘regisseur’ (mijn moeder kwam uit een acteursfamilie en zij dacht in zulke termen) van een actie om op de eerste verjaardag van de val van de Berlijnse muur een symbolisch begin te maken met het slopen van de nieuwe muur tussen Noord en Zuid door te trachten de grensgevangenen in het eerste provisorische gevangenisje in het oude vertrekgebouwtje op Schiphol-Oost te bevrijden. Mijn moeder had meegemaakt hoe zelfs nog na de Kristalnacht Joodse vluchtelingen werden opgesloten en terug werden gestuurd naar Duitsland. Dus deze actie voor de vrijheid om je heil elders te zoeken, droeg haar volle goedkeuring.
Ik logeerde de avond tevoren bij haar. Zij ging ’s ochtends vroeg naar de kapper. Tijdens haar afwezigheid forceerden vier agenten de achterdeur en werkten zich alle deuren opengooiend een weg naar boven en namen mij mee. Toen mijn moeder thuiskwam, wist ze onmiddellijk dat er een razzia was geweest en was ze niet boos op mij, maar op “die ellendelingen”.
Euthanasie
Zij was voor euthanasie. Ik hoopte dat dit niet nodig zou zijn. Met de jaren deed ze steeds meer een jasje uit; een sterke ziel in een langzaam steeds kleiner, dover, slechtziender, wankeliger en krommer wordend lijfje. Toen ze een longontsteking kreeg, gaf ze aan geen antibiotica te willen. Maar op een gegeven moment werd het haar toch te zwaar. Ze zei: “Ik ben laf, ik kan niet meer, ik wil euthanasie, roep de dokter.”
Tijdens haar laatste ritje naar boven met de traplift, meende ze de hemel nog niet verdiend te hebben: “Ik moet nog zo veel leren, dat is het mooie van reïncarnatie.” Ze voegde eraan toe volkomen te vertrouwen op de juistheid van het oordeel over haar leven en sterven.