Elke tweede vrijdag bezoek ik een ‘vleugel’ van de gevangenis bij Schiphol. Onschuldige mensen op zoek naar hun schuld.
ءاَفِتْحِا Welkom.
Geboeid kijk ik op het papier. Op de pen, die jij in jouw handen houdt. Arabisch. Zwierige lijnen, punten, strepen, tekens. Ik kan geen woord lezen, niets verstaan, niets begrijpen.
Vanuit mijn ooghoek zie ik twee Marokkanen opspringen. Zij zijn verrast. Waarom schrijft hij voor haar iets in het Arabisch? Alsof zij in staat zou zijn om het te lezen… Meer, meer, meer. Jij wilt dat ik het echt begrijp: jouw taal, jouw communicatie, jouw thuisland. Langzaam dringen de lijnen door in mijn hoofd. Langzaam begint het ‘begrijpen’ te dagen. Maar ik ben te langzaam voor jou. Ik realiseer me: drie grote mannen uit Marokko en Libië zitten om mij heen. Ze spreken nu enkel nog hun eigen taal; ik probeer hun lippen te volgen, hun gebaren te combineren en de mimiek mee in te bouwen. Maar het is moeilijk. Te zwaar. Ik moet de klanken naspreken, de keel gebruiken, oefenen, oefenen, oefenen.
Er wordt gelachen, ik kan het niet. De pen danst weer over het papier, een uitgescheurd blad uit een rondslingerend schrift. Mijn naam. Mijn naam is Nina en ik kom uit Duitsland. Spreek, spreek mij na. Alle drie tegelijk. Ik probeer het en faal tijdens de eerste pogingen. Langzaam heb ik de woorden in mijn mond ingebouwd en spreek ze uit. Ik lees weer de lippen van mijn overbuur en het lukt. Er wordt weer gelachen, ik kan het. Er volgen nieuwe woorden, grappige zinnen. Hun taal. Ik moet iets zeggen. Ze weten dat het onmogelijk is. De uitspraak is zo ongewoon. Ik probeer het en we lachen samen.
Het volgende moment geef ik hen van repliek met mijn moeilijkste en gecompliceerdste woord: Streichholzschächtelchen. Het is een feest. Nu ben ik de ‘meerdere’. Ik kan het uitspreken. Een feest van talen. Dat was het.
Na twee uur heen en weer, veel geleerd, veel geschater, neem ik afscheid in het Arabisch van mijn drie leraren. Het was me een genoegen. Zij antwoorden in het Duits: “Bis zum nächsten Mal”.
Stel je voor:
Je zit opgesloten. Opgesloten in een vreemd land en je hebt niets onwettigs gedaan.
Stel je voor: je zit in de gevangenis voor meerdere weken, maanden, misschien zelfs jaren. En je hebt niets gedaan. Niets.
Onschuldige mensen op zoek naar hun schuld. Je voelt je schuldig wanneer je daar zit, dag na dag. Je wordt behandeld als een schuldige, een gevangene. Je dacht dat alleen schuldige mensen worden opgesloten, aan de maatschappij onttrokken, het leven. Maar nu zit jij ook daar. Denkt, denkt, denkt na. Wat heb ik gedaan, dat ik hier ben?
Ik kan door mijn aanwezigheid jou enkel tonen, dat je niets gedaan hebt; het jou duidelijk maken, doordat ik jou de omstandigheden uitleg. Ik spreek over het onrecht in de wereld.
Ik vertel je steeds opnieuw: jij zult vrij komen en het leven leven, deze tijd hier achter je laten. Of het zo zal zijn, of het zo gebeuren zal – ik weet het niet.